tweehonderddrieënzestig

Nederlands

       
0 2 6 3
tweehonderddrieënzestig,
op een abacus
Uitspraak
Woordafbreking
  • twee·hon·derd·drieën·zes·tig, twee·hon·derd·drie·en·zes·tig
Woordherkomst en -opbouw

Hoofdtelwoord

tweehonderddrieënzestig

  1. "263", het getal tussen tweehonderdtweeënzestig en tweehonderdvierenzestig, tweehonderd plus drieënzestig
    1. om een hoeveelheid aan te geven
      • De totale kosten bedragen tweehonderddrieënzestig euro en zevenendertig cent. 
    2. om een plaats in een volgorde aan te geven
      • We logeerden vlakbij het strand in kamer tweehonderddrieënzestig van het grootste hotel. 
Schrijfwijzen
Synoniemen
Afgeleide begrippen

rangtelwoord

hooftelwoorden samengesteld met "tweehonderddrieënzestig" ht als linkerdeel

Vertalingen
enkelvoud meervoud
naamwoord tweehonderddrieënzestig tweehonderddrieënzestigs
verkleinwoord tweehonderddrieënzestigje tweehonderddrieënzestigjes

Zelfstandig naamwoord

tweehonderddrieënzestig v / m

  1. dat wat in een (rang)ordening met 263 is aangeduid
    • Als jij tweehonderddrieënzestig opruimt doe ik de twee kamers daarna wel, want die zijn kleiner. 

tweehonderddrieënzestig mv

  1. groep van 263 eenheden
    • Die tweehonderddrieënzestig kunnen onmogelijk een complete brigade met tanks tegenhouden. 

Gangbaarheid