0 2 0 2
tweehonderdtwee,
op een abacus
  • twee·hon·derd·twee

tweehonderdtwee

  1. "202", het getal tussen tweehonderdeen en tweehonderddrie, tweehonderd plus twee
    1. om een hoeveelheid aan te geven
      • De totale kosten bedragen tweehonderdtwee euro en zevenendertig cent. 
    2. om een plaats in een volgorde aan te geven
      • We logeerden vlakbij het strand in kamer tweehonderdtwee van het grootste hotel. 

rangtelwoord

hooftelwoorden samengesteld met "tweehonderdtwee" ht als linkerdeel

enkelvoud meervoud
naamwoord tweehonderdtwee tweehonderdtwees
verkleinwoord tweehonderdtweetje tweehonderdtweetjes

de tweehonderdtweev / m

  1. dat wat in een (rang)ordening met 202 is aangeduid
    • Als jij tweehonderdtwee opruimt doe ik de twee kamers daarna wel, want die zijn kleiner. 

de tweehonderdtweemv

  1. groep van 202 eenheden
    • Die tweehonderdtwee kunnen onmogelijk een complete brigade met tanks tegenhouden.