tweehonderdtachtig

Nederlands

       
0 2 8 0
tweehonderdtachtig,
op een abacus
Uitspraak
Woordafbreking
  • twee·hon·derd·tach·tig
Woordherkomst en -opbouw

Hoofdtelwoord

tweehonderdtachtig

  1. "280", het getal tussen tweehonderdnegenenzeventig en tweehonderdeenentachtig, tweehonderd plus tachtig
    1. om een hoeveelheid aan te geven
      • De totale kosten bedragen tweehonderdtachtig euro en zevenendertig cent. 
    2. om een plaats in een volgorde aan te geven
      • We logeerden vlakbij het strand in kamer tweehonderdtachtig van het grootste hotel. 
Schrijfwijzen
Synoniemen
Afgeleide begrippen

rangtelwoord

hooftelwoorden samengesteld met "tweehonderdtachtig" ht als linkerdeel

Vertalingen
enkelvoud meervoud
naamwoord tweehonderdtachtig tweehonderdtachtigs
verkleinwoord tweehonderdtachtigje tweehonderdtachtigjes

Zelfstandig naamwoord

de tweehonderdtachtigv / m

  1. dat wat in een (rang)ordening met 280 is aangeduid
    • Als jij tweehonderdtachtig opruimt doe ik de twee kamers daarna wel, want die zijn kleiner. 

tweehonderdtachtig mv

  1. groep van 280 eenheden
    • Die tweehonderdtachtig kunnen onmogelijk een complete brigade met tanks tegenhouden. 

Gangbaarheid