• tij
  • In de betekenis van ‘eb en vloed’ voor het eerst aangetroffen in 1532 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord tij tijen
verkleinwoord

het tijo

  1. de periodieke wisseling van de waterstand met eb en vloed.
99 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[3]