herfsttij

Nederlands

[1] herfsttij

Uitspraak

• Geluid:  herfsttij    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• herfst·tij

Woordherkomst en -opbouw

• samenstelling van  herfst zn  en  tij zn 

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	herfsttij	herfsttijen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het herfsttij o

1. de tijd van de herfst wanneer de bladeren verkleuren en van de bomen vallen

   • Ook in de beeldende kunst is het herfsttij een dankbaar onderwerp. HP/De Tijd grasduinde door de omvangrijke collectie van het Rijksmuseum en selecteerde de mooiste werken rond het thema 'herfst'.  

2. (figuurlijk) een laatste tijd van bloei waarna het verval gaat intreden

   • Het is meestal de oorsprong van het nieuwe, wat onze geest in het verleden zoekt, schreef de historicus J. Huizinga op 31 januari 1919 in het voorbericht van zijn ”Herfsttij der Middeleeuwen”. Maar daarmee doen we volgens hem de geschiedenis geen recht.  

3. (figuurlijk) de laatste tijd van het leven

Synoniemen

• [3] nadagen, ouderdom

Gangbaarheid

• Het woord herfsttij staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "herfsttij" herkend door:

78 %	van de Nederlanders;
70 %	van de Vlamingen.