• on·tij
  • In de betekenis van ‘donkere tijd van de dag’ voor het eerst aangetroffen in 1638 [1]
  • afgeleid van tijd met het voorvoegsel on- [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord ontij
verkleinwoord

het ontijo

  1. het gevaarlijke, slechte, donkere deel van de dag
    • Michel Robillard heeft niet stilgezeten na zijn pensioen. De meubelmaker besteedde zijn tijd aan het nabouwen van een Citroën 2CV - een geit, zoals wij het model ook noemen. Robillard bouwde de exacte replica op de manier die hem het best lag: in hout, weet France Bleu. En hij deed dat goed, want na zes jaar noeste arbeid rijdt zijn auto en is hij zo goed als klaar om de weg te veroveren. Het enige dat hij nog mist is een beschermhoes. Geen overbodige luxe, want het blijft een houten auto. Daarvoor doet Robillard een oproep aan modehuizen Hermés en Luis Vuitton: of zij hem misschien kunnen helpen zijn pièce unique te beschermen tegen weer en ontij. [3] 
  2. een tijd die niet goed uitkomt, een ongelegen moment
  • bij nacht en ontij
tijdens de ongunstige donkere tijden van het etmaal wanneer er slechte zaken gebeuren
  • In het filmpje, dat zo'n elf minuten duurt, volgt de kijker Keys en haar twee kinderen op de vlucht naar het zuiden. Ze rennen hun brandende huis uit, lopen bij nacht en ontij met vele landgenoten uren door onherbergzaam gebied en belanden na een barre tocht bij een hek aan de grens. De Mexicaanse politieagenten aan de andere kant beslissen over het lot van de grote groep Amerikanen. Gebruiken ze hun geweren? Of gaan ze overstag? Het wordt dat laatste, ze knippen een gat in het hek en bieden de ontheemden doorgang. [4]
77 % van de Nederlanders;
64 % van de Vlamingen.[5]