steur
- steur
- [1] erfwoord via Middelnederlands stuere van Oudnederlands sturo, in de betekenis van ‘beenvis’ voor het eerst aangetroffen rond 850 [1][2][3]
- [2] eponiem: naar de Nederlandse zendeling J. van der Steur [4]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | steur | steuren |
verkleinwoord | steurtje | steurtjes |
de steur m
- (straalvinnigen) (voeding) bepaald soort anadrome vis, Acipenser sturio , die een lengte van 6 meter en een gewicht van 400 kg kan bereiken
- Het kuit van de steur, kaviaar genoemd, is erg gewild.
- (Nederlands-Indië) iemand die als verlaten Indo-Europees kind opgroeit of is opgegroeid in een opvangtehuis van Pa van der Steur
- [1] steuren, steurgarnaal, steurharing, steurkrab
1. bepaald soort anadrome vis, Acipenser sturio
|
vervoeging van |
---|
steuren |
steur
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van steuren
- Ik steur.
- gebiedende wijs van steuren
- Steur!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van steuren
- Steur je?
- Het woord steur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "steur" herkend door:
91 % | van de Nederlanders; |
91 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.