spaak
- spaak
- In de betekenis van ‘verbinding tussen naaf en velg’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1351 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | spaak | spaken |
verkleinwoord | spaakje | spaakjes |
- een staaf die de naaf en de velg van een wiel verbindt
- De spaak was gebroken, maar dat hinderde niet.
- (gereedschap) staaf als hefboom
1. een staaf die de naaf en de velg van een wiel verbindt
- Het woord spaak staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "spaak" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "spaak" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be