• soe·ze·rig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen soezerig soezeriger soezerigst
verbogen soezerige soezerigere soezerigste
partitief soezerigs soezerigers -

soezerig [1]

  1. slaperig of slaapverwekkend
    • Elk jaar verlaten we soezerig wellnesscentrum Elysium in Bleiswijk, in onze ogen een van de mooiste wellnesscentra van Nederland. Tijdens ons recente bezoek viel er helaas weinig te relaxen. [2] 
    • Een 297 kilometer durend, soezerig voorspel met een massasprint aan het eind: daarmee zijn de meeste edities van La Primavera wel afdoende samengevat. Niet zelden wint de snelste, een onbevredigend procedé voor de gemiddelde wielerliefhebber, die tevergeefs hoopt op intrige en onrecht. [3] 
75 % van de Nederlanders;
73 % van de Vlamingen.[4]