doezelig
- doe·ze·lig
- Naamwoord van handeling van doezelen met het achtervoegsel -ig
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | doezelig | doezeliger | doezeligst |
verbogen | doezelige | doezeligere | doezeligste |
partitief | doezeligs | doezeligers | - |
doezelig
- licht slaperig
- Na de maaltijd was ik doezelig.
- Tijdens de saaie les in het warme lokaal was iedereen steeds doezeliger aan het worden.
- Het woord doezelig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "doezelig" herkend door:
92 % | van de Nederlanders; |
77 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be