loom
- loom
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | loom | lomer | loomst |
verbogen | lome | lomere | loomste |
partitief | looms | lomers | - |
loom
- weinig geneigd zich te bewegen, weinig uitnodigend tot beweging
- Wat een lome dag vandaag!
- (handel) weinig bereidheid tonend tot handel te komen
- Imtech onderuit op loom Damrak.[3]
vervoeging van |
---|
loomen |
loom
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van loomen
- Ik loom.
- gebiedende wijs van loomen
- Loom!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van loomen
- Loom je?
- Het woord loom staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "loom" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "loom" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ loom op website: Etymologiebank.nl
- ↑ World News 2013
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be