slikken
- slik·ken
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
slikken /'slɪkən/ |
slikte /'slɪktə/ |
geslikt /ɣə'slɪkt/ |
zwak -t | volledig |
slikken
- overgankelijk de mondinhoud de slokdarm doen afdalen
- Hij slikte veel vitaminetabletten.
- ▸ Uren gingen voorbij en al had ik geen mushrooms geslikt, toch voelde ik me high en als in een trance betoverd door alles wat ik om me heen zag.[3]
- overgankelijk overdrachtelijk: iets lijdzaam aanvaarden
- Hij heeft deze vernedering zonder meer geslikt.
- [2] aanvaarden, accepteren, berusten, pikken
1. de slokdarm in
de slikken mv
- Het woord slikken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "slikken" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "slikken" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ slikken op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be