Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • weg·slik·ken
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
wegslikken
slikte weg
weggeslikt
zwak -t volledig

Werkwoord

wegslikken

  1. overgankelijk iets helemaal uit mond in de slokdarm laten afdalen
    • Je kunt dit bittere medicijn maar beter snel wegslikken. 
  2. overgankelijk (figuurlijk) zich over een negatief gevoel heenzetten
    • De ploeg kon de teleurstelling over de verloren halve finale niet wegslikken en verloor ook de strijd om het brons. 
Synoniemen
Typische woordcombinaties
  • wel iets moeten wegslikken
zich over een negatief gevoel heen moeten zetten
Vertalingen


Gangbaarheid