Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • door·slik·ken
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
doorslikken
slikte door
doorgeslikt
zwak -t volledig

Werkwoord

doorslikken

  1. overgankelijk door te slikken uit de mondholte verwijderen
    • Hij trachtte de pil door te slikken, maar zijn mond was te droog. 
Vertalingen


Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be