Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • rechts·per·soon
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord rechtspersoon rechtspersonen
verkleinwoord rechtspersoontje rechtspersoontjes

Zelfstandig naamwoord

de rechtspersoonm

  1. (juridisch) een zelfstandig vermogen of een collectief met eigen autonomie dat als rechtssubject kan deelnemen aan het rechtsverkeer behept met rechten en plichten, maar zelfstandige rechtshandelingen niet kan verrichten[1][2]
    • „Daarbij treedt de Staat dan op als zedelijk lichaam, als rechtspersoon, gelijk ieder ander rechtssubject...” [3]
Antoniemen
Hyperoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Deze definitie is deels overgenomen van het artikel rechtspersoon uit de Nederlandstalige Wikipedia. CC-BY-SA. Geraadpleegd op 20 juni 2012.
  2. Harry
    Willemsen
    en Peter
    de Wind
    (red.), art. ‘rechtssubject’, in: Woordenboek filosofie, geheel herziene en aangevulde uitgave, Antwerpen-Apeldoorn: Garant, 2015, blz. 467.
  3. Micheels
    , Louis Abraham (1897). Iets over vergunningen van het openbaar gezag voor werken of ondernemingen van algemeen nut, p. 112. Uitg.: Utrecht. Dit werk bevindt zich in het publiek domein.
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be