• pi·la
enkelvoud meervoud
pila pile

pila v

  1. (elektronica) batterij
  2. stapel


pila

  1. (gereedschap) zaag


pila

  1. (gereedschap) zaag


  • pi·la
enkelvoud meervoud
pila pilas

pila v

  1. (elektronica) batterij
  2. (religie) doopvont
  3. stapel


  • pi·la

pila v

  1. (gereedschap) zaag
  2. houtzagerij

pila

  1. vrouwelijk derde persoon enkelvoud verleden tijd van het imperfectieve werkwoord pít: (ze) dronk
  2. onzijdig derde persoon meervoud verleden tijd van het imperfectieve werkwoord pít: (ze) dronken
  3. vrouwelijk enkelvoud actief deelwoord van het imperfectieve werkwoord pít
  4. onzijdig meervoud actief deelwoord van het imperfectieve werkwoord pít