pilo
- pi·lo
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘weefsel’ voor het eerst aangetroffen in 1860 [1]
- Uit het Engels [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | pilo | |
verkleinwoord |
- een soort geweven stof gemaakt van half katoen en half linnen voor werkkleding
- Nee, ik ben in een mode blijven steken van toen ik eind dertig was. Dat doet vrijwel iedere man. Hij zoekt een mode uit waarvan hij vindt dat die bij hem past en dat blijft het dan. Het mooie is dat je die kleren over het algemeen nog wel kunt kopen, zoals er nog steeds winkels zijn die die wijnrode truien en die pilo-broeken verkopen die onze grootvaders al aan hadden, mits ze in Het Gooi of rond Bloemendaal woonden. [4]
- De wijde pilo broek van de Urker vissers is misschien nog wel de meest bekende pilo broek van Nederland.
- verkorting van pilocarpine
- Het woord pilo staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "pilo" herkend door:
28 % | van de Nederlanders; |
25 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "pilo" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ pilo op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC van Lennep 26 maart 1994
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- IPA: /pɪlɔ/
- pi·lo
pilo
pilo