dronk
- IPA: / drɔŋk / (1 lettergreep)
- (Noord-Nederland): /drɔŋk/
- (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /drɔŋk/
- dronk
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | dronk | dronken |
verkleinwoord | - | - |
vervoeging van |
---|
drinken |
dronk
- enkelvoud verleden tijd van drinken
- Ik dronk.
- Jij dronk.
- Hij, zij, het dronk.
- Ik dronk.
- Het woord dronk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "dronk" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[4] |
stellend |
---|
dronk |
dronk
- dronken
- «Jy is dronk!»
- Je bent dronken!
- «Jy is dronk!»