dronken man en vrouw
  • dron·ken
  • In de betekenis van ‘beschonken’ voor het eerst aangetroffen in 1100 [1]
  • [2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen dronken dronkener dronkenst
verbogen dronkenste
partitief dronkens dronkeners -

dronken

  1. onder invloed van te veel alcohol
    • Er zijn tegenwoordig steeds meer dronken bestuurders. 
  2. (figuurlijk) tijdelijk niet goed bij zijn verstand zijnd
     Als een slordige s in spiegelbeeld was het kanaal over de stadsplattegrond gekalkt door een dronken ontwerper die sadistisch lachte toen hij zag hoe zijn ingreep de stad zo goed als onbegaanbaar had gemaakt voor de flanerende edelen met hun satijnen schoentjes en die pas de volgende dag, weer nuchter, besefte dat hij geheel tegen zijn bedoeling in een magnifieke waterweg had geschapen die alle delen van de stad op een mooie, trage manier met elkaar verbond.[3]
  • Kinderen en dronken lui zeggen de waarheid.
ze weten niet wat ze geacht worden voor zich te houden en zeggen alles
vervoeging van
drinken

dronken

  1. meervoud verleden tijd van drinken
    • Wij dronken. 
    • Jullie dronken. 
    • Zij dronken. 

de dronkenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord dronk
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]