• pam·pus
  • van  Pampus en  een eiland, geschreven met een kleine letter volgens spellingregel 16.H [1]
    • [1] door de geringe waterdiepte bij het eiland Pampus, in het zicht van de haven van Amsterdam, moesten de schepen vaak wachten op hoogwater om het eiland te kunnen passeren
enkelvoud meervoud
naamwoord pampus [2] pampussen
verkleinwoord [2] pampusje [2] pampusjes

de pampusm

  1. geen meervoud (figuurlijk) in een toestand van uitputting (in het gezegde “voor pampus liggen“)
    De betekenis is verschoven van ”vastzitten", "moeten wachten” naar het huidige “uitgeput”, “doodop”.
    • In de berm lag een marathonloper languit voor pampus . 
  2. (scheepvaart), (sport) open zeiljacht, gebouwd volgens de specificaties van de eenheidsklasse
    • Hij zeilt nog altijd met zijn pampus . 
  • [1] voor pampus liggen
    er totaal uitgeput bij liggen, letterlijk of figuurlijk