ordinair
- or·di·nair
- van Frans ordinaire, in de betekenis van ‘plat, alledaags’ voor het eerst aangetroffen in 1784 [1] [2] [3]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | ordinair | ordinairder | ordinairst |
verbogen | ordinaire | ordinairdere | ordinairste |
partitief | ordinairs | ordinairders | - |
ordinair
1.
- Het woord ordinair staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ordinair" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ ordinair op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "ordinair" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be