• ex·tra·or·di·nair
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen extraordinair extraordinairder extraordinairst
verbogen extraordinaire extraordinairdere extraordinairste
partitief extraordinairs extraordinairders -

extraordinair

  1. duidelijk verschillend van wat gebruikelijk is, met een bijzondere status
     Rijklof Michaël van Goens was een wonderkind dat zijn beloften nooit helemaal heeft waargemaakt. Geboren te Utrecht uit zeer vrome ouders werd hij al op zijn achttiende jaar aan de universiteit aldaar benoemd tot ‘extraordinair professor’ in de geschiedenis, oudheidkunde, welsprekendheid en Griekse taal.[4]
     Indien er na het gerechtelijk vooronderzoek besloten werd tot een ordinair strafproces, vond er tussen de gerechtsofficier en de verdachte wisseling van processtukken plaats, zoals in een civiel proces. Bij een extraordinair proces ging men daarentegen over tot onderzoeksmaatregelen, zoals verhoren van verdachten en getuigen en confrontaties van deze personen met elkaar.[5]
  • Wordt als stijlfiguur op de Franse wijze ook wel eens geplaatst na het zelfstandig naamwoord waar het betrekking op heeft.
 Mijn man – liefhebber extraordinaire van de steenvrucht – propte de hele dadel in zijn mond.[6]
  • ordinair (in de betekenis "gewoon, alledaags")
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. extraordinair op website: Etymologiebank.nl
  3. "extraordinair" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  4.   Weblink bron
    P.J. Buijnsters
    “Wolff en Deken.” (1984), Martinus Nijhoff, Leiden, ISBN 90 247 9986 4, p. 136
  5.   Weblink bron
    B.C.M. Jacobs
    Rechtsculturen in Brabant en Brabantse rechtscultuur in: De zeventiende eeuw., jrg. 16 nr. 1 (2000), Uitgeverij Verloren, Hilversum, p. 63 n. 25
  6.   Weblink bron
    Hasna El Maroudi
    “Melk en dadels” (16 mei 2020) op nrc.nl