• be·schaafd
  • In de betekenis van ‘zorgvuldig opgevoed’ voor het eerst aangetroffen in 1699 [1]
  • vervoeging van beschaven: de stam met de uitgang -d, zonder ge- vanwege voorvoegsel .
  • Leenvertaling van Frans poli, in de 19e eeuw ook van civilisé. [2]
vervoeging van: beschaven…
verbogen vorm: beschaafde

beschaafd

  1. voltooid deelwoord van beschaven
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen beschaafd beschaafder beschaafdst
verbogen beschaafde beschaafdere beschaafdste
partitief beschaafds beschaafders -

beschaafd

  1. net en goed opgevoed
    • De beschaafde jongen gaf zijn plaats in de bus aan de oudere man. 
     Zoals gewoonlijk viel Dorien hem met een beschaafd gegrinnik bij.[3]
  2. een hoge ontwikkeling hebbend
    • De Engelsen vinden zich een beschaafd volk, maar als ze alcohol gebruiken kun je dat niet van iedereen uit Engeland zeggen. 


99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]