beschaafdheid
- be·schaafd·heid
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | beschaafdheid | |
verkleinwoord |
de beschaafdheid v
- het welopgevoed zijn; het beleefd zijn
- ▸ Navarro: kwestie van politieke beschaafdheid[2]
- iemand die beleefd en welopgevoed is
- ▸ "Normaal is een Zuid-Koreaan de beschaafdheid zelve. Maar Son is in mijn ogen inmiddels meer een Europeaan dan een Aziaat wat dat betreft", aldus Hong. "In zijn paspoort staat dat hij Zuid-Koreaan is, maar hij speelt als een Duitser en voelt zich ook Duits. Dat is in Zuid-Korea een controversiële uitspraak en hij zal het zelf ook nooit toegeven als je het hem vraagt. Maar zo zie ik het wel."[3]
- Het woord beschaafdheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Jan Vincent van Zuiden“Son Heung-min, de Zuid-Koreaanse hoop van Tottenham” (Woensdag 8 mei 2019, 06:01), NOS