• be·schaaf·de

beschaafde

  1. verbogen vorm van de stellende trap van beschaafd
vervoeging van
beschaven

beschaafde

  1. enkelvoud verleden tijd van beschaven
    • Ik beschaafde. 
    • Jij beschaafde. 
    • Hij, zij, het beschaafde. 
  2. verbogen vorm van beschaafd, voltooid deelwoord van beschaven