mortier
- mor·tier
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘vuurmond met zeer korte loop’ voor het eerst aangetroffen in 1488 [1]
- Via het Frans van het Latijnse “mortarium” (vijzel)
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | mortier | mortieren |
verkleinwoord | mortiertje | mortiertjes |
- (gereedschap) een kom waarin met een stamper allerlei stoffen fijn gestampt of fijngewreven worden
- De korrels worden in de mortier tot poeder gewreven.
- (militair) een klein soort kanon waarmee granaten worden afgeschoten
- De granaten laat met uit de hand in de loop van de mortier vallen.
- (militair) een kort kanon met een fors kaliber
- [1] stamper
- [2] mortiergranaat
1. een kom waarin met een stamper allerlei stoffen fijn gestampt of fijngewreven worden
- Het woord mortier staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "mortier" herkend door:
93 % | van de Nederlanders; |
90 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "mortier" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|
zonder lidwoord | met lidwoord | zonder lidwoord | met lidwoord |
mortier | le mortier | mortiers | les mortiers |
mortier m
- (gereedschap) mortier, vijzel
- (militair) mortier, een soort kanon met korte loop
- (bouwkunde) mortel, metselspecie
- (kleding) een uniformmuts van bepaalde ambtenaren