[1] Mortier
[2] Mortier
[3] Mortieren
  • mor·tier
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘vuurmond met zeer korte loop’ voor het eerst aangetroffen in 1488 [1]
  • Via het Frans van het Latijnse “mortarium” (vijzel)
enkelvoud meervoud
naamwoord mortier mortieren
verkleinwoord mortiertje mortiertjes

mortier m/o

  1. (gereedschap) een kom waarin met een stamper allerlei stoffen fijn gestampt of fijngewreven worden
    • De korrels worden in de mortier tot poeder gewreven. 
  2. (militair) een klein soort kanon waarmee granaten worden afgeschoten
    • De granaten laat met uit de hand in de loop van de mortier vallen. 
  3. (militair) een kort kanon met een fors kaliber
93 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[2]


enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  mortier     le mortier     mortiers     les mortiers  

mortier m

  1. (gereedschap) mortier, vijzel
  2. (militair) mortier, een soort kanon met korte loop
  3. (bouwkunde) mortel, metselspecie
  4. (kleding) een uniformmuts van bepaalde ambtenaren