chapeau
- cha·peau
chapeau
- een uitroep van bewondering voor een knappe prestatie
- Chapeau! Dat heb je erg goed gedaan!
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | chapeau | chapeaus |
verkleinwoord | chapeautje | chapeautjes |
de chapeau m
- (kaartspel) een pokerspel met dobbelstenen
- (letterkunde) een kleine kop boven de eigenlijke kop van een artikel, eventueel cursief gedrukt
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- Het woord chapeau staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Ontwikkeld uit Oudfrans chapel "een haardracht, kapsel", uit Middeleeuws Latijn capellus, cappellus "hoofdbedekking" [1]
chapeau m
- hoed
- (metonymisch) de rang, waardigheid belichaamd door het hoofddeksel
- (media) kop, lead, introductieregel of -alinea, bovenaan een hoofdtekst (die de aandacht van de lezer moet trekken)
- (spreektaal) condoom, kapotje
- «Si tu veux faire l'amour, n’oublie pas de mettre un chapeau.»
- Als je wil vrijen, vergeet dan niet een condoom te gebruiken. [2]
- «Si tu veux faire l'amour, n’oublie pas de mettre un chapeau.»
- [3] chapo
chapeau
- (spreektaal) petje af! [2]