• cha·peau

chapeau

  1. een uitroep van bewondering voor een knappe prestatie
    • Chapeau! Dat heb je erg goed gedaan! 
enkelvoud meervoud
naamwoord chapeau chapeaus
verkleinwoord chapeautje chapeautjes

de chapeaum

  1. (kaartspel) een pokerspel met dobbelstenen
  2. (letterkunde) een kleine kop boven de eigenlijke kop van een artikel, eventueel cursief gedrukt


chapeau m

  1. hoed
  2. (metonymisch) de rang, waardigheid belichaamd door het hoofddeksel
  3. (media) kop, lead, introductieregel of -alinea, bovenaan een hoofdtekst (die de aandacht van de lezer moet trekken)
  4. (spreektaal) condoom, kapotje
    «Si tu veux faire l'amour, n’oublie pas de mettre un chapeau
    Als je wil vrijen, vergeet dan niet een condoom te gebruiken. [2]

chapeau

  1. (spreektaal) petje af! [2]