Een meloen.

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • me·loen
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘komkommerachtige vrucht’ voor het eerst aangetroffen in 1477 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord meloen meloenen
verkleinwoord meloentje meloentjes

Zelfstandig naamwoord

de meloenv / m

  1. (plantkunde) meloenplant Cucumis melo   uit de de komkommerfamilie (Cucurbitaceae  )
    (wikidata: meloen  )
  2. (fruit) vrucht van een meloenplant Cucumis melo  
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen