• kri·tiek
1 enkelvoud meervoud
naamwoord kritiek -
verkleinwoord - -
2 enkelvoud meervoud
naamwoord kritiek kritieken
verkleinwoord kritiekje kritiekjes

de kritiekv

  1. uitingen waarmee bepaald gedrag, een bepaalde zienswijze e.d. van anderen worden veroordeeld of in twijfel getrokken
    • Er kwam zware kritiek op het optreden van de troepen. 
     Het vertrek van een reeks hooggeplaatste functionarissen werd op 5 juli ingeluid door minister van Financiën Rishi Sunak en gezondheidsminister Sajid Javid. Het tweetal uitte bij hun vertrek felle kritiek op Johnson. Ze schreven in een verklaring dat de overheid geen "goed, competent en serieus werk" verricht.[5]
  2. (letterkunde) een document dat kunstzinnig commentaar levert op een optreden, tentoonstelling, boek, film of andere kunstuiting
    • Heb je de kritieken gelezen? Ze zijn erg positief. 
  • De toets der kritiek kunnen doorstaan
Ondanks kritiek standhouden
  • Een storm/stortvloed van kritiek
Veel kritiek die bovendien ongeveer tegelijkertijd wordt gegeven
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen kritiek kritieker kritiekst
verbogen kritieke kritiekere kritiekste
partitief kritieks kritiekers -

kritiek

  1. op het scherp van de snede, met onzekere uitkomst, cruciaal voor de toekomst
    • De kritieke situatie in het buurland zorgde voor grote onrust. 
     De meest kritieke fase is daarmee voorbij, meldt de brandweer, die 950 brandweerlieden inzette. De vlammen worden geblust met behulp van vliegtoestellen. Er blijven nog 520 brandweerlieden in het gebied om de brand verder te controleren. Hulpdiensten spreken van een "megabrand".[6]
  2. (medisch) zeer hachelijk, met groot gevaar voor leven of verdere gezondheid
    • De aangereden voetganger is in kritieke staat in het ziekenhuis opgenomen. 
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[7]