• com·men·taar
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘verklaring’ voor het eerst aangetroffen in 1697 [1]
  • afgeleid van het Latijnse 'minīscī' (denken) met het voorvoegsel com- (commentārius ‘aantekening, verslag’) [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord commentaar commentaren
verkleinwoord commentaartje commentaartjes

commentaar m of o [3]

  1. toelichting of verklaring, uitleg
    • De presentator gaf ons het nodige commentaar over de wedstrijd. 
    • In een begeleidend commentaar in Science merkt filosoof Joshua Greene op dat mensen kunnen wennen aan morele auto’s, net zoals Europeanen gewend zijn geraakt aan de autogordel.[4] 
  2. kritiek en/of opinie
    • Hij had ontzettend veel commentaar op haar werk. 
    • Asselbergs fotografeert fazanten, patrijzen, ganzen, vossen en nog het allerliefst reeën. Maar eigenlijk zijn alle dieren beter dan mensen. “Bij dieren kan ik zelf beslissen of de foto goed is of niet, die geven minder commentaar.”[5] 
  • commentaar hebben op
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[6]