• cru·ci·aal
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘doorslaggevend’ voor het eerst aangetroffen in 1976 [1]
  • met de huidige betekenis: van het Engels crucial
  • afgeleid van het Latijnse crux (kruis, kwelling) met het achtervoegsel -aal [2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen cruciaal crucialer cruciaalst
verbogen cruciale crucialere cruciaalste
partitief cruciaals crucialers -

cruciaal

  1. van beslissend of doorslaggevend belang
    • Om je eindexamen te halen, is een goede voorbereiding cruciaal. 
    • Maar zulke externe productiemiddelen zijn kostbaar. Om ze tot een succes te maken is toegankelijkheid cruciaal, en dat is weer vooral afhankelijk van een goede infrastructuur in een land, in de vorm van havens, spoorwegen en een breed vertakt wegennet op het platteland. [3] 
     Hoewel beide zaken cruciaal zijn voor een goed begrip van de huidige problemen in de ouderenzorg en derhalve ook voor het beleid in de toekomst, krijgen ze in het rapport nauwelijks aandacht.[4]
     De helderheid die zij zouden verschaffen, was van cruciaal belang.[5]
100 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[6]