• ka·toen
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘geweven stof’ voor het eerst aangetroffen in 1272 [1]
  • [2] [3]
enkelvoud meervoud
naamwoord katoen katoenen
verkleinwoord katoentje katoentjes

het katoeno

  1. (textiel) een zachte vezel die uit de opperhuid (epidermis) van de zaden van de katoenplant groeit
    (wikidata: katoen  )
    • Gerecycled katoen is volgens het onderzoek het beste voor het milieu (beter dan wol of zijde). De kleding wordt gemaakt van afgedankte stoffen, waardoor er niet opnieuw grondstoffen of gewassen gebruikt worden. [4] 
  • Hem van katoen geven
Hard zijn best doen voor iets; fel tekeergaan en/of harde klappen uitdelen
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[5]