1. Wat poetskatoen in een paarse bak.
  • poets·ka·toen
enkelvoud meervoud
naamwoord poetskatoen
verkleinwoord

poetskatoen m, o

  1. (materiaalkunde) katoenvezel in de vorm van plukken, geschikt voor het schoonpoetsen van zaken
    • Ook bij de familie Bylaard was niets wat het leek op Sinterklaasavond. Inwonende oma kreeg een blik met zes pakken kantenklaar maaltijden waar bij opening een dot vette poetskatoen in bleek te zitten. Oma schreef op hoge poten een brief naar de fabrikant waarna ze drie nieuwe blikken in ontvangst mocht nemen. Haar schoonzoon haastte zich om er een brief achteraan te sturen waarin hij schreef dat hij de grappenmaker was die het poetskatoen in het blik had verstopt. [2] 
  2. (figuurlijk) iets wat eruitziet als plukken watten
    • Er lokt een pad het dorp uit en het weer is ideaal. Dan maar even verkeerd lopen. We gaan vast de polder in. Grijs en zwaar overbluft de hemel gras en riet, met nat licht en een wolkendek van poetskatoen. In de sloten bloeit de kikkerbeet, witte bloemetjes verheffen zich boven het hartvormige drijfblad. [3] 


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Volkskrant 25 november 2004
  3. NRC Joyce Roodnat 7 augustus 2010