katoen plantage
  • ka·toen·plan·ta·ge
enkelvoud meervoud
naamwoord katoenplantage katoenplantages
verkleinwoord

de katoenplantagev

  1. landbouwbedrijf waar men katoen kweekt
    • Eggleston, die uit een rijke blanke familie stamt en opgroeide op een katoenplantage, maakte snapshot-achtige foto’s van de meest banale onderwerpen die hij tijdens zijn reizen tegenkwam. Hij richtte zijn 35mm-camera op kitscherige prullen, ketchup-flessen, nietsige planten, dakranden, hekken, uithangborden, kerstversiering, hobbelpaarden, plastic tuinbeelden, verkeersborden en stoepranden. [2] 
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Sandra Smallenburg 15 maart 2017