kakhuis
- kak·huis
- samenstelling van kak ww en huis [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kakhuis | kakhuizen |
verkleinwoord | kakhuisje | kakhuisjes |
het kakhuis o
- (bouwkunde) klein bouwsel waar men kan poepen en plassen
- Het kakhuis was achter het huis over de sloot uitgebouwd.
- (pejoratief) of (informeel) toilet, wc (binnenshuis)
- Het kakhuis is onder de trap.
- (scheldwoord) slet, hoer
- Jij kakhuis zonder bril of deksel!
- Indonesisch: kakus
- Singalees: kakkussiya, kakusiya
- Tamil: கக்கூஸ்
- Het woord 'kakhuis' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.