• (IPA in voorbereiding)
  • ka·ka
enkelvoud meervoud
naamwoord kaka kaka's
verkleinwoord kakaatje kakaatjes

de kakam

  1. (kindertaal) ontlasting
    • Het jongetje zei: "Ik moet kaka doen!" 
  2. (papegaaiachtigen) Nestor meridionalis   een vogelsoort uit de kleine familie (Strigopidae  ) van inheemse papegaaiachtigen uit Nieuw-Zeeland. De naam kaka komt van het Maorische kākā, maar de naam kaka is ook een algemeen Polynesisch woord voor een papegaai
26 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


  • IPA: /ˈkaːkaː/ (Etsbergs)

kaka m, v of o (geslachtsaanpasselijk)

  1. (Hooglimburgs) (kinderlijk) poep


  • ka·ka
  • Bijvoeglijk naamwoord: bijvoeglijk gebruik van het voltooid deelwoord van kake
Naar frequentie 6786
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud kaka
o enkelvoud kaka
meervoud kaka
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
kaka

kaka

  1. gekoekt

kaka

  1. verleden tijd van kake
  2. voltooid deelwoord van kake

kaka, v

  1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van kake


  • ka·ka
  • Bijvoeglijk naamwoord: bijvoeglijk gebruik van het voltooid deelwoord van kaka en kake
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud kaka
o enkelvoud kaka
meervoud kaka
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
kaka

kaka

  1. gekoekt

kaka

  1. onbepaalde wijs, tweede vorm naast kake, zie aldaar

kaka

  1. verleden tijd van kaka
  2. voltooid deelwoord van kaka

kaka

  1. gebiedende wijs van kaka

kaka

  1. verleden tijd van kake
  2. voltooid deelwoord van kake

kaka

  1. gebiedende wijs van kake

kaka

  1. nominatief bepaald vrouwelijk enkelvoud van kake

kaka

  1. verouderde spelling of vorm van kake tot 2012 [1]
(verouderd) onbepaalde vorm nominatief enkelvoud van kake, v
  1. Ny rettskriving for 2000-talet (in het Nynorsk)
    3.1.4 Eintalsbøying av svake hokjønnsord