horizon
- ho·ri·zon
- van Latijn horizon, in de betekenis van ‘gezichtseinder’ aangetroffen vanaf 1598; verder te herleiden tot Oudgrieks ὁρίζων (horízoon), waarvan de betekenis ook al "gezichtseinder" was [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | horizon | horizonnen horizons |
verkleinwoord | - | - |
de horizon m
- (astronomie) denkbeeldige lijn tot waar men het aardoppervlak kan zien en waar het aardoppervlak en de lucht elkaar lijken te raken
- De zon staat in het verre noorden altijd laag aan de horizon.
- ▸ Waar komt mijn fascinatie voor lopen vandaan? Omdat ik altijd nieuwsgierig ben naar wat er achter de horizon ligt?[3]
- einder, gezichtseinder, kim, kimme, verschiet [2]
1.
- Het woord horizon staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "horizon" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ horizon op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "horizon" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
enkelvoud | meervoud |
---|---|
horizon | horizons |
horizon
horizon
horizon