honderdzesenveertig

       
0 1 4 6
honderdzesenveertig,
op een abacus
  • hon·derd·zes·en·veer·tig

honderdzesenveertig

  1. "146", het getal tussen honderdvijfenveertig en honderdzevenenveertig, honderd plus zesenveertig
    1. om een hoeveelheid aan te geven
      • De totale kosten bedragen honderdzesenveertig euro en zevenendertig cent. 
    2. om een plaats in een volgorde aan te geven
      • We logeerden vlakbij het strand in kamer honderdzesenveertig van het grootste hotel. 

rangtelwoord

hooftelwoorden samengesteld met "honderdzesenveertig" ht als linkerdeel

enkelvoud meervoud
naamwoord honderdzesenveertig honderdzesenveertigs
verkleinwoord honderdzesenveertigje honderdzesenveertigjes

de honderdzesenveertigv / m

  1. dat wat in een (rang)ordening met 146 is aangeduid
    • Als jij honderdzesenveertig opruimt doe ik de twee kamers daarna wel, want die zijn kleiner. 

de honderdzesenveertigmv

  1. groep van 146 eenheden
    • Die honderdzesenveertig kunnen onmogelijk een complete brigade met tanks tegenhouden.