honderdvijfentwintig

       
0 1 2 5
honderdvijfentwintig,
op een abacus
  • hon·derd·vijf·en·twin·tig

honderdvijfentwintig

  1. "125", het getal tussen honderdvierentwintig en honderdzesentwintig, honderd plus vijfentwintig
    1. om een hoeveelheid aan te geven
      • De totale kosten bedragen honderdvijfentwintig euro en zevenendertig cent. 
    2. om een plaats in een volgorde aan te geven
      • We logeerden vlakbij het strand in kamer honderdvijfentwintig van het grootste hotel. 

rangtelwoord

hooftelwoorden samengesteld met "honderdvijfentwintig" ht als linkerdeel

enkelvoud meervoud
naamwoord honderdvijfentwintig honderdvijfentwintigs
verkleinwoord honderdvijfentwintigje honderdvijfentwintigjes

de honderdvijfentwintigv / m

  1. dat wat in een (rang)ordening met 125 is aangeduid
    • Als jij honderdvijfentwintig opruimt doe ik de twee kamers daarna wel, want die zijn kleiner. 

de honderdvijfentwintigmv

  1. groep van 125 eenheden
    • Die honderdvijfentwintig kunnen onmogelijk een complete brigade met tanks tegenhouden.