0 1 8 0
honderdtachtig,
op een abacus
  • hon·derd·tach·tig

honderdtachtig

  1. "180", het getal tussen honderdnegenenzeventig en honderdeenentachtig, honderd plus tachtig
    1. om een hoeveelheid aan te geven
      • De totale kosten bedragen honderdtachtig euro en zevenendertig cent. 
    2. om een plaats in een volgorde aan te geven
      • We logeerden vlakbij het strand in kamer honderdtachtig van het grootste hotel. 

rangtelwoord

hooftelwoorden samengesteld met "honderdtachtig" ht als linkerdeel

enkelvoud meervoud
naamwoord honderdtachtig honderdtachtigs
verkleinwoord honderdtachtigje honderdtachtigjes

de honderdtachtigv / m

  1. dat wat in een (rang)ordening met 180 is aangeduid
    • Als jij honderdtachtig opruimt doe ik de twee kamers daarna wel, want die zijn kleiner. 

de honderdtachtigmv

  1. groep van 180 eenheden
    • Die honderdtachtig kunnen onmogelijk een complete brigade met tanks tegenhouden.