Een blauw hemd als bovenkledingstuk
  • hemd
  • Van het Middelnederlandse hemede of hemde.[1] In de betekenis van ‘onderkledingstuk’ voor het eerst aangetroffen in 1240. [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord hemd hemden
verkleinwoord hemdje hemdjes

het hemdo

  1. (kleding) kledingstuk voor het bovenlijf, meestal gemaakt van katoen, linnen of viscose en gedragen als boven- of als onderkleding
    • Zijn hemd stak uit zijn broek. 
     Hij stak de speksteenkachel aan met vers hout, restafval van de houtbewerking waar meer dan genoeg van was. Wanneer hij 's avonds met zijn bouwtekeningen en berekeningen boven bij de petroleumlamp zat, elektrisch licht was er alleen op de benedenverdieping, kon hij de temperatuur zo hoog laten worden dat hij ten slotte alleen nog in zijn hemd zat.[3]
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]
  • Zie de doorverwijspagina op Wikipedia voor meer informatie.