• bo·ven·lijf
enkelvoud meervoud
naamwoord bovenlijf bovenlijven
verkleinwoord bovenlijfje bovenlijfjes

het bovenlijfo

  1. (anatomie) bovenste helft van het menselijk lichaam (dus boven de heup) of het kledingstuk dat dat gedeelte van het lichaam bedekt
    • Jaarlijks wordt de gemeente overspoeld door toeristen, wanneer in de laatste week van augustus het tomatengevecht Tomatina plaatsvindt. Ongeveer veertigduizend personen doen Buñol dan aan. In 2007 gooiden duizenden jonge mannen met ontbloot bovenlijf 115.000 kilo rijpe tomaten naar elkaar. 
     Binnen een mum van tijd leek het alsof Jochem Hundertmark enkel met zijn bovenlijf onder een douche had gestaan.[1]
     Hij omhelsde haar liefdevol, drukte hun bovenlijven zacht tegen elkaar en fluisterde lieve woordjes.[1]
100 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]