• tor·so
  • Leenwoord uit het Italiaans, in de betekenis van ‘romp’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1824 [1]
  • van Italiaans torso
enkelvoud meervoud
naamwoord torso torso's
verkleinwoord - -

de torsom

  1. (kunst) (beeldhouwen) vaak klassiek beeld van een lichaam met alleen aanzetten van armen en benen en zonder hoofd
    • De torso van Belvédère kon in zijn fragmentarische volmaaktheid zelfs figureren in allegorieën van de Schone Kunsten als ‘de Sculptuur’. [2]
  2. (kunst) (beeldhouwen) beeld van een persoon met alleen het bovenlijf, zonder ledematen, maar met hoofd
    • Er was geen spoor van protserig koper, druk bespannen wanden of draperieën, al stond op een simpel tafeltje wel een bronzen torso van Bismarck. [3]
  3. (anatomie) lichaam afgezien van hoofd en ledematen, met de nadruk op het bovenste deel
    • Hij gespt zijn riem los en trekt verscheidene overhemden en een hemd omhoog. Zijn buik en torso zijn getatoeëerd. [4]
  4. (figuurlijk) werkstuk dat niet is afgemaakt
    • En tenslotte is er het door Mozarts vroege einde torso gebleven Requiem. [5]
97 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[6]


  • tor·so
enkelvoud meervoud
torso torsos

torso m

  1. (anatomie) romp, torso, bovenlijf