Nederlands

 
overhemd met twee korte hemdsmouwen
Uitspraak
Woordafbreking
  • hemds·mouw
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord hemdsmouw hemdsmouwen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

hemdsmouw v/m [2]

  1. (kleding) dat deel van een hemd dat de arm geheel of gedeeltelijk bedekt
    • ` Markies Caloyanni,' zei ik. 'Hij heeft twee schoten gelost. Een op mij.' Ik draaide hem mijn verbonden arm toe, waar de opengesneden hemdsmouw langs schuurde. 'Het andere op Sara.'[3] 
    • Enkele bataljons soldaten, ondanks de kou in hemdsmouwen, krioelden als witte mieren op deze verdedigingswerken; over een wal heen werden door onzichtbare personen voortdurend scheppen rode leem geworpen.[4]  
Uitdrukkingen en gezegden
  • Alle dagen een draadje is een hemdsmouw in het jaar
ook met langzaam maar gestadig werken kan men veel bereiken
Vertalingen

Gangbaarheid

86 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen

  1. hemdsmouw op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. Heijden, A.F.Th. van der
    De ochtendgave 2015 ISBN 978-90-234-5776-3 pagina 242
  4. Tolstoj, L.N.
    Oorlog en Vrede Deel 1 Vertaald uit het Russisch door Yolanda Bloemen en Marja Wiebes 2006 ISBN 9028240462 pagina 223
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be