1. vlashede (gewonden om een rokken)
  • he·de
enkelvoud meervoud
naamwoord hede -
verkleinwoord - -

de hedev

  1. verwarde, grove bij het hekelen afgescheiden afvaldraden van vlas of hennep, vooral de langere draden
  • Oude schrijfwijze: heede (voor 1946/47)
  • hedekam, hekelhede, tophede, vlashede, vlechthede, wortelhede
  1. hede op website: Etymologiebank.nl
  2. Guus Kroonen, Etymological Dictionary of Proto-Germanic, Leiden: Brill, 2013, blz. 225.