rokken
- rok·ken
- In de betekenis van ‘onderdeel van spinnewiel’ aangetroffen vanaf 1240 [1]
- mv: rok met de uitgang -en
- o: van Middelnederlands rocke [2]
de rokken mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord rok
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | rokken | rokkens |
verkleinwoord | rokkentje | rokkentjes |
- houten staafje om vezels omheen te winden, gebruikt bij het spinnen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
rokken |
rokte |
gerokt |
zwak -t | volledig |
- overgankelijk op een spinrokken winden
- Het woord rokken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "rokken" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[6] |
- ↑ "rokken" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ rokken op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- rok·ken
Naar frequentie | > 50000 |
---|
rokken, m
- bepaalde vorm nominatief enkelvoud van rokk
rokken, m
- bepaalde vorm nominatief enkelvoud van rokke
- rok·ken
rokken, m
- bepaalde vorm nominatief enkelvoud van rokk