• rok·ka
Naar frequentie > 50000

rokka

  1. verleden tijd van rokke
  2. voltooid deelwoord van rokke

rokka, mv

  1. bepaalde vorm nominatief meervoud van rokk

rokka,

  1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van rokke


  • rok·ka

rokka

  1. onbepaalde wijs, tweede vorm naast rokke, zie aldaar

rokka

  1. verleden tijd van rokka
  2. voltooid deelwoord van rokka

rokka

  1. gebiedende wijs van rokka

rokka

  1. verleden tijd van rokke
  2. voltooid deelwoord van rokke

rokka

  1. gebiedende wijs van rokke