gezegde
- ge·zeg·de
- In de betekenis van ‘spreekwijze’ voor het eerst aangetroffen in 1785 [1]
- afgeleid van gezegd met het achtervoegsel -e
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gezegde | gezegden gezegdes |
verkleinwoord | gezegdetje | gezegdetjes |
het gezegde o
- (taalkunde) een vaste idiomatische verbinding met een figuurlijke betekenis, maar zonder werkwoord
- Wat is het verschil tussen een spreekwoord, een zegswijze en een gezegde?[2]
- (grammatica) het geheel van alle werk- en naamwoorden in een zin die samen met het onderwerp de zinsbasis (zinskern) vormen
- Werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde.
1. een vaste idiomatische verbinding met een figuurlijke betekenis, maar zonder werkwoord
- Het woord gezegde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gezegde" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "gezegde" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Spreekwoord, gezegde, zegswijze, uitdrukking, Genootschap Onze Taal
- ↑ gezegde op website: Etymologiebank.nl
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be