• be·woor·ding
  • Naamwoord van handeling van bewoorden met het achtervoegsel -ing.
enkelvoud meervoud
naamwoord bewoording bewoordingen
verkleinwoord bewoordinkje bewoordinkjes

de bewoordingv

  1. een beschrijving in woorden
    • Voor die prachtige daad was geen bewoording goed genoeg. 
     Zo'n beetje het laatste plekje in Turkije waar hij zijn vakantie door wilde brengen, al zou hij zich natuurlijk tegen de sympathieke Utrechters in geheel andere bewoordingen uitlaten.[1]
  2. de woorden waarmee je iets vertelt
    • Zijn bewoording van het probleem was kort- en bondig en voor iedereen begrijpelijk. 
95 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[2]