• ge·woon·te
  • Afgeleid van gewoon met het achtervoegsel -te.
enkelvoud meervoud
naamwoord gewoonte gewoonten, gewoontes
verkleinwoord gewoontetje gewoontetjes

de gewoontev

  1. vaste wijze om dingen te doen
    • Autorijden wordt heel snel een gewoonte. 
     Na het eten had ze een opmerkelijke gewoonte om een Snicker naast haar hoofd te leggen voor als ze in de nacht een vreetkick kreeg vanwege haar joint.[1]
     Het leek misschien een onconventioneel begin van een bestuursvergadering, dat gaf oom Carl Lauritz ook toe en hij grapte dat het natuurlijk geen gewoonte moest worden.[2]
  • De gewoonte is ( of wordt) een tweede natuur
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]
  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “De tweede doodzonde” (2020), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044645149
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


gewoonte

  1. gewoonte; vaste wijze om dingen te doen


gewoonte

  1. gewoonte; vaste wijze om dingen te doen